Wereldbodemdag 2025 | Tjitske Kooistra
Bodem van de zee
Tjitske Kooistra, PhD-onderzoeker marine ecologie bij NIOZ
Een veerovertocht, bijvoorbeeld naar Ameland, geeft bij laagtij een mooi uitzicht over de getijdeplaten van de Waddenzee. De Waddenzee, Nederlands enige natuurlijke UNESCO‑werelderfgoed, dankzij haar oorspronkelijke morfologie en biologische productiviteit en diversiteit. Vanaf de veer lijkt de drooggevallen zeebodem vrij homogeen: grijsbruin, hier en daar wat gebleekte schelpen aan het oppervlak, misschien een oester‑ of mosselbank, foeragerende vogels, maar vooral veel slik en zand. Wie zich ooit op het wad begaf, merkt al snel dat die uniformiteit slechts een oppervlakkige schijn is.
Bij het afstappen van de dijk begint het glibberen. Tijdens de eerste passen staat het slik soms al tot de enkels, wat een “op‑de‑tenen‑schaats‑tred” vereist om schoeisel niet te verliezen. Na een eindje ploeteren wordt de grond wat vaster; het slik gaat langzaam over in zand, zij het bobbelig en ongelijk door de pierenhoopjes aan het oppervlak. Een paar jaar later kan het wad er weer heel anders uitzien: geulen verschuiven, een slikplaat verandert in zand, of een mosselbank of schelpkokerwormenrif ontstaat. Hoewel deze veranderingen niet van de ene op de andere dag plaatsvinden, is de bodem constant in beweging.
Deze natuurlijke dynamiek is één van de karaktereigenschappen die de Waddenzee haar status als werelderfgoed heeft gegeven. Die wordt bepaald door het ritme van het tij, de stroming en golven. De dieren die op en in de bodem leven, zijn grotendeels aangepast aan deze veranderlijkheid. Deze ongewervelde bodemdieren, in de vaktaal “macrozoobenthos”, vormen de basis van de enorme ecologische productiviteit van de Waddenzee. De hoge dichtheden aan wormen, schelp‑ en schaaldieren zijn de reden waarom 12 miljoen trekvogels hier een pitstop maken op hun route van overwinteringsgebieden in Afrika naar broedgebieden in Siberië en Groenland. De soortendiversiteit van bodemdieren op de wadplaten is niet enorm – per bodemmonster worden gemiddeld 14 soorten gevonden – maar hun ecologisch belang ligt in hun aantallen.
De samenstelling van de bodemdiergemeenschap hangt sterk samen met het bodemtype. Enkele soorten hebben een sterke voorkeur voor een bepaald sedimenttype, die soms weerspiegeld wordt in hun naam: slijkgapers zijn schelpdieren die vooral in slijkige wadbodems voorkomen, terwijl zandzagers een zandige bodem verkiezen. Desondanks zijn veel soorten generalisten wat betreft hun sedimentvoorkeur; meer zand of slib deert ze niet direct. Sommige hebben zelf een sterke invloed op de samenstelling van het sediment in hun directe leefomgeving. Zo stabiliseren mossel‑ en oesterriffen de bodem en vangen ze slib uit het water. Rondom een oesterbank kun je daarom makkelijk tot over je knieën wegzakken. Wadpieren kunnen de wadbodem juist verzanden. Ze eten zand, filteren de fijnere deeltjes eruit en hun slierterige uitwerpselen bestaan uit schoon zand, grotendeels vrij van slib en organisch materiaal. De grote aantallen wadpieren die er te vinden zijn, bewerken de bodem meerdere keren per jaar. Men gaat ervan uit dat hun constante eet‑ en poepgedrag de bodem te onstabiel maakt voor kleine wormen, inclusief hun eigen nageslacht: kleine wadpieren blijven op hogere, minder zandige wadplaten, en migreren pas naar het zandigere wad als ze groter worden. Ook voor de terugkeer van zeegras zou een wadplaat met wadpieren minder geschikt zijn, omdat de wormen de zaden direct diep begraven.
Niet alle sedimentdynamiek in de Waddenzee is natuurlijk; de mens draagt ook bij. In de afgelopen eeuwen zijn de bewoners van de laaggelegen kusten regelmatig de strijd met het water aangegaan. Van het inpolderen van de Middelzee, een zeearm die een millennium geleden een groot deel van Friesland doorsneed, tot de grote landwinningsoperaties van de vorige eeuw, waaronder de bouw van de Afsluitdijk. Laatstgenoemde zorgde voor grote verschuivingen in morfologie en sedimenttransporten. De morfologische balans in de westelijke Waddenzee is bijna een eeuw later nog steeds niet volledig hersteld. Tegenwoordig zijn grootschalige landwinningsoperaties minder gebruikelijk, maar wordt de morfologie van de Waddenzee wel op lokaal niveau aangepast. Vaargeulen moeten regelmatig gebaggerd worden om de toegang naar de eilanden open te houden. Voor de veer naar Ameland bedraagt dat drie kubieke meter slib per passagier. Aan de andere kant van de eilanden wordt zand opgespoten op de Noordzeekust, om de van nature naar het oosten “wandelende” eilanden een halt toe te roepen. Sinds de basiskustlijn in 1990 is vastgesteld, wordt jaarlijks ongeveer 12 miljoen kubieke meter zand toegevoegd om de kustlijn op dezelfde plek te houden.
De komende eeuw zal zeespiegelstijging waarschijnlijk een van de grootste menselijke invloeden op de Waddenzee zijn. Ten eerste verhoogt dit het risico op overstromingen, waardoor de suppletievolumes moeten worden opgevoerd om de kustveiligheid te garanderen. Ten tweede kan het karakter van de Waddenzee veranderen van een intergetijdengebied naar een lagunesysteem, met minder wadplaten en een groter aandeel ondiep sublitoraal. Dit zou gevolgen hebben voor de ecologie, bijvoorbeeld de vogels die droogvallend wad nodig hebben om te foerageren. Enerzijds kunnen we ingrijpen met suppleties om de wadplaten droog te houden – een aanpak die al wordt getest in de Oosterschelde, waar een tekort aan zand de platen laat “verdrinken”. Anderzijds rijst de vraag of het manipuleren van een zo dynamisch gebied wenselijk is, of dat veranderingen juist deel uitmaken van het unieke karakter van de Waddenzee, waaraan de soorten zich hebben aangepast.
Een tip voor wie de kans heeft het wad te voet te betreden: geniet van de weidsheid van het landschap, maar kijk de bodem ook van dichtbij. Misschien zie je de sifonen van nonnetjes als kleine doorzichtige slurfjes die rondzoeken naar voedsel, een slijkgarnaal die met lange voorpoten kruipt, een minuscuul wadslakje, of een gestippelde dieseltreinworm – één van de mooiste wormen op het wad. Zo onthult zich de diversiteit achter de schijnbaar monotone moddervlakte.